Trimhandleiding laser 2

Uit EurosWiki

Trim per windrange

0-1BFT:

Over het algemeen wordt er in dit weer niet gestart. Het wil echter nog wel eens gebeuren dat je tijdens een wedstrijd een tijdje in dit weer zit totdat de wind weer aan gaat. Er is niet zichtbaar welke richting de wind heeft. Zorg dat je zeilen niet te bol zijn, en geef ze voldoende twist. Dit zal een beetje op gevoel moeten gebeurenm omdat je telltales waarschijnlijk niks zullen doen. Heel belangrijk is om doodstil te zitten in de boot omdat elke beweging afremt. Dit geldt beslist ook voor het roer. Trim:

  • topzeillat iets losser voor een vlakker zeil bovenin
  • onderlijk niet erg los (5cm van de giek)
  • neerhouder helemaal los, evt de giek optillen.
  • fok en grootzeil op laag adw/hoog halvewinds
  • fokkerail helemaal naar binnen (behalve op triska).
  • gewicht zo ver mogelijk naar voren om de spiegel uit het water te halen.
  • bemanning gewicht naar lij om de boot helling te geven, zodat de zeilen hun goede vorm krijgen en het nat oppervlak vermindert.
  • cunningham van fok en grootzeil los. Hierbij zal je iig in het grootzeil horizontale rimpels zien in het voorlijk (speed wrinkles). Dit hoort zo.

De taktiek is vervolgens om de punt in de richting te wijzen waar je heen wil. Vervolgens zal je je zeer langzaam in die richting bewegen. Spinnaker gebruiken zal totaal niet werken. Zodra de windsterkte weer voldoende is om zichtbaar te zijn (rimpeltjes op het water/telltales), zit je in het volgende trimgebied.

1-2BFT:

Hiervoor geldt grotendeels hetzelfde qua trim als in het vorige gebied:

  • topzeillat iets losser.
  • fokkerail helemaal naar binnen (behalve op triska)

aandewinds:

  • onderlijk niet erg los (5-10 cm van de giek) kan losser als het harder gaat waaien.
  • neerhouder helemaal los. (twist regel je met bridle/grootschoot, zie bridle)
  • fokkeschoot 5-10cm losser dan strak.
  • gewicht zoveel mogelijk naar voren.
  • bemanning gewicht aan lij om de boot te laten hellen.
  • cunningham fok en grootzeil helemaal los.

Opnieuw geldt dat bewegingen zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Als ze nodig zijn, doe het dan zo vloeiend mogelijk. Rolltacks zijn een must om gang te houden. Bij aandewinds varen zorg eerst dat je snelheid hebt, en ga daarna pas voor hoogte. Blijf hierbij relatief laag varen (dat de achterste telltale onrustig is, maar niet wegvalt). Gang is alles. Als je voorlijk gaat killen, ga er dan niet meteen van uit dat het een shift is en daarop sturen. Als het namelijk een luwte is kan je veel beter op dezelfde koers doorvaren. Je houdt dan je hoogte en remt niet af door te sturen. Als het wel een shift is rem je minder als je vloeiend stuurt en wat langer met killende zeilen vaart dan andersom. Gewicht gebruiken om te sturen remt het minst. Als je schuin gaat door een vlaagje, vier dan een klein beetje schoot, trek de boot recht met je gewicht en trek de schoot als de boot recht is met een vloeiende beweging weer naar de goede stand. (ease, hike, trim) Op die manier haal je er de meeste voortstuwing uit.

halvewinds:

  • zodra je de spi vol kan houden (qua hoogte) kan het uit om deze te voeren, zo'n beetje ongeacht welke capriolen je uit moet halen om dit voor elkaar te krijgen (boom omhoog!).
  • onderlijk kan wat losser (10-15cm).
  • mogelijk moet de neerhouder aan om de twist binnen de perken te houden.
  • grootzeil trimmen op achterlijktelltales

ruimewinds:

  • boom op dusdanige hoogte dat de schoothoeken van de spi ongeveer op dezelfde hoogte zitten.
  • zwaard half omhoog.
  • neerhouder genoeg aan om de twist binnen de perken te houden.
  • onderlijk wat losser. (10-15cm)
  • Kompas kan erg handig zijn om de goede koers naar de boei te houden als de spi het uitzicht blokkeert.
  • Bemanning zit aan loef, stuurman aan lij.
  • grootzeil trimmen op achterlijk telltales.

Met deze windsterkte vaar je nooit voordewinds, maar kruis je in dat geval af. De stelregel hierbij is dat je hoog genoeg vaart om druk in de spinnaker te houden. Hierover moet goede en constante communicatie zijn tussen stuurman en bemanning. Gijphoeken inschatten is heel moeilijk, maar meestal kom je uit op een te hoge koers naar de boei toe na de laatste gijp. Wees dus conservatief, vooral aangezien je meestal wat lager wil varen voor de strijk. Stuur na het gijpen voldoende hoog om de spi vol te krijgen. De stuurman kan hierbij beide schoten in 1 hand gekruisd bedienen terwijl de bemanning de giek gijpt en de boom omzet. Let bij het strijken op dat het strijklijntje goed zit en dat je niet over je schoten heen vaart.

3-4BFT:

In dit bereik zal de wind wat power beginnen te ontwikkelen en ook turbulent zijn, zodat je geen twist meer nodig hebt. Trim:

  • topzeillat strak voor maximale bolling bovenin.
  • fokkekarretje op binnenste stand (behalve triska)
  • boot vlak houden. altijd.

aandewind:

  • Onderlijk redelijk los (15cm, of iets meer)
  • fokkeschoot strak.
  • neerhouder dusdanig strak om de twist binnen de perken te houden. Vanaf een bepaalde hoeveelheid wind werkt dit echter nog maar slecht, en ben je alleen nog maar de mast krom aan het buigen met de neerhouder. Let erop dat je dit pas doet als je de power ook niet meer nodig hebt! Op dat moment kan je de twist er alleen nog uithalen met de grootschoot/bridle (zie bridle).
  • Gewicht zover mogelijk naar voren.
  • regel met de cunningham dat de bolling niet verder naar achteren zit dan halverwege. Bij veel vlagen en golven kan je de bolling nog wat verder naar voren trekken.

Zodra je in dit windgebied zit kan je meer op hoogte gaan varen (loeftelltale net onrustig). Zolang het nog geen trapeze weer is blijven rolltacks belangrijk. De stuurman moet altijd op het loefgangboord zitten zodat deze goed overzicht heeft. Dit betekend dat de bemanning steeds moet wisselen tussen in de boot aan lij, aan loef en op het loefgangboord afhankelijk van de windsterkte. Dit is onhandig, maar weinig aan te doen. Als de wind nog iets meer toeneemt kan de trapeze erbij komen. Hijs jezelf dan hoog op, zodat je niet teveel oprichtend moment genereerd, maar toch makkelijk kan hangen zonder dat de haak er steeds uit valt. Voor de stuurman is er een hele vervelende valstrik. Als de wind even wat afneemt zal de stuurman automatisch wat afvallen om druk te houden zodat de bemanning in de trapeze kan blijven staan. Dit is ok omdat de bemanning dan niet door het water gesleept wordt. De bemanning moet dan echter meteen binnen komen en de stuurman weer oploeven. Vaak gebeurt dit niet, waarop de boot steeds langzamer gaat (zeilen overtrokken, dus remmen) en de stuurman steeds lager gaat varen. Hierdoor verlies je heel veel hoogte en snelheid! Let dus zeer goed op je fokketelltales, en laat je bemanning steeds zijn gewicht verplaatsen als dat nodig is. Dit is opnieuw onhandig, maar een vereiste om goed te varen. Afhankelijk van je gewicht en de omstandigheden (golven) zal je vanaf het uiteinde van deze windrange adw kunnen planeren. Zie voor de uitleg de volgende windrange.

halvewinds:

  • ook hier geldt dat het uitkan om de spi te hijsen zodra je deze vol kan houden (qua hoogte). Let er hierbij wel op dat deze plotseling een enorme hoeveelheid helling geeft als ie vol valt. De bemanning moet dus klaarstaan om in de trapeze te gaan en het grootzeil moet pas aangetrokken worden als de spi vol staat.
  • Zodra je gaat planeren moet het gewicht naar achteren van zowel stuurman als bemanning.
  • onderlijk los (15-20 cm)
  • neerhouder strak genoeg om twist binnen de perken te houden.
  • grootschoot trimmen op de achterlijktelltales, voor zover je de extra power kan hebben.

Let hierbij goed op wat je kan halen qua hoogte. Zeker als de wind plotseling toeneemt kan het moeilijk zijn de boei te halen omdat je teveel power hebt. Laat het grootzeil dan gewoon wapperen en probeer of dat genoeg is. Anders zal je moeten strijken. Houdt er ook rekening mee dat je genoeg ruimte hebt om te strijken bij de boei als dat nodig is.

ruimewinds/voordewinds:

  • onderlijk los (15-20 cm)
  • neerhouder strak genoeg om twist binnen de perken te houden.
  • spiboom op dusdanige hoogte dat de schoothoeken ongeveer even hoog zitten.
  • bemanning aan loef, stuurman aan lij.
  • zwaard kan wat omhoog, maar is niet heel belangrijk.

Vanaf windkracht redelijke 3 kan het niet meer uit om af te kruisen. Gewoon plat voor de wind varen. Als er golven zijn, probeer hier dan zo goed mogelijk op te surfen. Degene die het hardste gaat is degene die de meeste golven kan pakken en daarbij toch zo laag mogelijk kan blijven varen. Als er golven zijn is het belangrijk om het gewicht goed naar achteren te verplaatsen, zodat de boot de neus niet onder water krijgt.

5-6BFT

In dit bereik (of iets ervoor) zal je de boot moeten gaan depoweren om hem onder controle te houden. Meestal kan het uit om wat meer tijd te nemen voor een manouevre in ruil voor meer controle over de boot. Trim:

  • topzeillat strak voor zware/ervaren bemanningen, losser voor lichte/onervaren bemanningen.
  • boot vlak houden. altijd.

aandewinds:

Met de triminstellingen van 3-4BFT kan je het volgende doen om te depoweren:

  • Onderlijk strak.
  • Neerhouder aanrossen. (dit is echt het gaspedaal van de boot. heeft heel veel invloed op de bolling van het grootzeil, en dus de hoeveelheid power die je hebt. is bovendien heel makkelijk te verstellen, zeker als je een lange stuurman hebt die erbij kan tijdens het varen)
  • fokkekarretjes naar buiten (2-4 gaatjes)
  • zwaard iets omhoog (10-15cm)

Toepassen voor zover nodig, en gebruik de neerhouder om kleine fluctuaties tussendoor te compenseren. Verder:

  • cunningham redelijk strak (rimpels weg, wil soms niet goed met oude grootzeilen)
  • fokkeschoot goed strak (rossen maar)
  • Het grootzeil zal behoorlijk uittwisten, maar je hebt dat zeil daar bovenin toch niet nodig. Niet over nadenken verder.
  • Bemanningsgewicht ver genoeg naar achteren om de punt uit het water te houden. Mag zowiezo wat verder naar achteren dan normaal (halverwege de kuip)

In dit weer zal je bijna altijd adw kunnen planeren. Dit is erg belangrijk. Iemand die goed adw kan planeren zal bijna altijd sneller zijn dan iemand die goed hoogte kan pakken. En niet zo'n beetje ook. Om goed adw te planeren moet je meestal net iets lager varen dan optimaal voor hoogte. (lij telltale fok net wel/niet onrustig) Je kan het heel goed zien aan je zog. Allemaal kolkjes is niet planeren. Allemaal strepen naar achteren toe is wel planeren (strepen hoeven niet lang te zijn). Je kan ook heel goed zien of je vlak vaart als je planeert. Alleen dan is het zog symmetrisch. Wat je heel snel zal merken is dat schuin varen of te hoog varen meteen uit plané gaan betekent. Om constant te blijven planeren moet je dus precies op tijd vieren in de vlagen, en moet je vooral niet de boot op laten loeven in de vlagen (hooguit een heel klein beetje). Dat laatste is zeer tegenintuitief voor heel veel mensen, maar een van de belangrijkste trucjes om goed in plané te blijven. Omdat je op die manier niet kan gebruiken om wat druk kwijt te raken wordt het nog belangrijker om goed de grootschoot te vieren. Overweeg eventueel om de bemanning dit te laten doen, aangezien deze twee handen/armen kan gebruiken. Verder dient de bemanning zo laag mogelijk boven het water te hangen voor optimaal oprichtend moment. Zo laag mogelijk betekend dat ie net niet wordt meegesleurd als er een golf langskomt. Bij afvallen rond de bovenboei is het zeer belangrijk dat de grootschoot goed wordt uitgevierd (kijk uit dat je de boei niet raakt) en dat de bemanning lang genoeg blijft staan in de trapeze. Anders gaat de boot hellen en dan is het fysiek onmogelijk deze af te laten vallen! Neem de tijd voor een overstag, en wacht met het vol laten vallen van de zeilen tot de bemanning al half in de trapeze staat. Dit voorkomt onnodige helling. Zelf in golven is dit wachten geen probleem, als de boot maar door de wind is.


halvewinds:

In dit weer zal je meestal halvewinds niet de spinnaker kunnen voeren omdat het teveel power is. Maar met 2 zeilen ga je al rap genoeg. trim:

  • Ten opzichte van aandwewinds kan je vaak wat meer bolling hebben, dus onderlijk en neerhouder wat losser.
  • grootzeil trimmen op achterlijk telltales.
  • als er geen spi gevoerd wordt dient de bemanning de fok ook continu te trimmen op de telltales. Maakt echt bijzonder veel uit.
  • Gewicht zover mogelijk achterin. Dit betekent dat de stuurman meestal half over het achterdek heen hangt, en dat de bemanning in de trapeze zover mogelijk naar achter staat. Voor meer stabiliteit kan deze met zijn benen om de stuurman heen staan, of kan de stuurman op een van zijn voeten gaan zitten.

ruimewinds:

  • onderlijk wat losser.
  • neerhouder strak genoeg om twist binnen de perken te houden.

Nog steeds kan het meestal niet uit om af te kruisen en is de snelste degene die de golven het beste kan gebruiken. Hierbij is pompen heel belangrijk van zowel spi als grootzeil. Pompen hoort iig bij het grootzeil zeer explosief te gaan! De regels limiteren pompen tot 1x per golf. Leer die ene keer dus goed timen! Problematische dingen; Als er vervelende golven staan en de bemanning is zwaar kan deze bijna niet voorin zitten omdat dan de neus onder water gaat (wat een zeer goed recept is voor omgaan en in elk geval een boot vol water wat zeer langzaam is). Het kan dus vaak uit om de boom te zetten voordat de bovenboei gerond wordt. Naar het voordek om schoten onder de boot uit te halen is helemaal kansloos. Doe dit in het adw rak, doe het met de spiboom, loef wat op, of doe het niet. Houdt het gewicht achterin. Als er veel vlagen zijn kan het handig zijn om de stuurman ook aan loef te hebben zodat deze niet aan de verkeerde kant zit. De bemanning moet ingehaakt zitten om meteen uit te kunnen stappen indien nodig. Gijpen is nummer 1 oorzaak van omslaan. Als je onzeker bent, strijk dan je spi. Aarzelen is dodelijk. Als de giek niet meteen de eerste keer overkomt wanneer je dat gepland had is de kans op omslaan zeer groot. Meteen terugafvallen na/tijdens het overkomen van de giek compenseert voor de sterke oploefreactie van de gijp. Zorg ook dat het gewicht op tijd naar de nieuwe hoge kant verplaatst.