Grootzeil

Uit EurosWiki
Versie door Tesprunken (overleg | bijdragen) op 16 dec 2006 om 01:06
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Zeil dat op een zeilboot achter de mast wordt gevoerd. Het grootzeil wordt op alle koersen gebruikt. Aan de onderkant van het grootzeil (het onderlijk) bevindt zich een giek waar de schoot aan bevestigd is. Op sommige boten (zoals de Ebenhaëzer en polyvalken) bevindt zich aan de bovenkant van het grootzeil (het bovenlijk) ook nog een gaffel, hierdoor kun je een vierhoekig zeil voeren en krijg je dus meer zeil oppervlak.
Het voorlijk kan in een groef gehesen worden, of er worden leuvers aan bevestigd die dan in een groef gehesen worden, of het grootzeil zit met rakbanden om de mast heen vast. Dat laatste is op moderne schepen niet gebruikelijk. Het onderlijk kan ofwel door een groef in de giek lopen, of alleen met de halshoek en schoothoek aan de giek bevestigd zijn (de zogenaamde losse broek).
Er zijn verschillende lijnen om het grootzeil mee te controleren:

  • De grootzeilval (of klauwval en piekeval bij een gaffeltuig). Hier mee wordt het zeil gehesen
  • De schoot. Hiermee wordt de hoek van het zeil ten opzichte van de wind bepaald
  • De giekneerhouder. Op ruime koersen heeft de giek de neiging omhoog te komen, waardoor de top van het zeil wegwaait (ook wel twist genoemd). Met een giekneerhouder wordt dat verkomen.
  • De onderlijkstrekker. Hiermee regel je de spanning op het onderlijk en daarmee de hoeveelheid bolling in het zeil.
  • Halstalie of Cunningham. Hiermee kun je de spanning op het voorlijk regelen, wat de plaats van de bolling veranderd. Op sommige boten gebeurd het regelen van de spanning met de grootzeilval.


Op veel boten is het grootzeil te reven. Het zeiloppervlak wordt dan verkleind, waardoor er met meer wind nog steeds gevaren kan worden.